Verpotten

Ik sta voor de vensterbank en kijk naar de bak met kleine kiemplantjes die mijn zoontje daar heeft neergezet. Er staat van alles: radijs, tijm, wortel, paksoi, peterselie, komkommer. Opeens zie ik tussen de potjes een paar hele kleine lila bloemetjes. Hé waar komen die vandaan? Ik pak ze voorzichtig op met mijn vingers en volg de tere rode stengeltjes naar een kiem potje, daar zit een kaartje in: het is een bloemetje dat Phacelia heet. Ze hadden allang verpot moeten worden en dat geldt voor meer plantjes die er staan. Mijn zoontje geeft de plantjes wel regelmatig water, maar meer aandacht krijgt zijn moestuintje niet. Tja en een plant moet je nu eenmaal regelmatig verpotten als je wilt dat hij tot volle bloei komt of vrucht gaat dragen.

Op dat moment besef ik: ik moet ook regelmatig verpot worden, op een andere plaats in nieuwe grond gezet worden, om tot volle bloei te komen. Als ik te lang op één plaats blijf, begin ik langzamerhand te verpieteren, gaan de blaadjes slap worden en blijft het bloempje maar klein.

Daarom mijn noodkreet: wanneer mag ik verpot worden?

Ruimte voor andere orde

Mannen waar zijn jullie bang voor?

Bang dat een vrouw de lakens uit gaat delen (letterlijk gezien doet ze dat natuurlijk al)?

Bang dat Gods gebod overtreden wordt?

Bang dat we verloren gaan als de vrouw in het ambt komt?

Angst voor wereldgelijkvormigheid, uitholling van de kerk, afbrokkeling van het fundament?

Als het om Gods geboden gaat, zijn er een aantal geboden waar de kerk heel wat minder krampachtig mee omgaat. En als het om het fundament gaat, Jezus en wat Hij als grootste gebod van ons vraagt, nl. God lief te hebben boven alles en onze naaste als onszelf, dan is het wel duidelijk wat onze belangrijkste opdracht is: ‘liefhebben’. Lees daarvoor ook eens 1 Korinthe 13 (en begin dan in hoofdstuk 12:27 en lees eens door tot hoofdstuk 14:33). En mannen jullie weten toch ook dat “de liefde geen ruimte laat voor angst: volmaakte liefde sluit angst uit.” (1 Joh. 4)

Natuurlijk ken ik de teksten die vrouwen het zwijgen opleggen, maar ik lees nog heel veel meer. Onder meer over sommige vrouwen die een leidinggevende functie hebben, diakones of profetes zijn. Over de opdracht elkaar lief te hebben, de duivel geen plaats te geven, de vrede te bewaren, over mensen met verschillende gaven , over ruimte maken voor iemand die een woord van God heeft, over de ander hoger achten dan jezelf.

Waarom zo krampachtig? God is toch veel groter dan wij ooit kunnen beseffen? Gods liefde en heiligheid overtreft alles, wij zijn maar kleine schepselen, die soms een glimp opvangen van God en Hem ervaren in ons leven. Waarom moet Gods oneindige grootheid, Zijn fontein van Levend Water door ons als kerken steeds gekanaliseerd worden? Afgebakend, ingeperkt, alles in hokjes en vakjes gestopt? Alles overzichtelijk en geordend. Ja, God is een God van orde, maar wel van een heel andere orde dan de onze.

Misschien doen we er beter aan om de invulling van het hokje ‘ambt’ eens tegen het licht te houden. Prof. Dr. C. Graafland heeft er jaren geleden een dik boek over geschreven, waarvan de strekking is: de ambtenleer, zoals we die in de gereformeerde traditie kennen, is niet één op één uit de Bijbel te halen.

Zijn we niet hard bezig het werk van de Heilige Geest tegen te houden door allerlei beperkingen op te stellen, door mannen of vrouwen die geroepen zijn door Hem, geen ruimte te geven om gehoor te geven aan hun roeping? Doordat het niet in ónze vakjes past?

Ik ben scriba in een CGK, maar dan wel in een verlegenheidsconstructie, met omzeiling van het ambt en dus ben ik geen ouderling of kerkenraadslid. Niettemin voel ik me wel geroepen tot deze taak. Uit mezelf zou ik er niet op ‘gesolliciteerd’ hebben, als dat mogelijk was geweest. Sterker nog, toen mij de vraag werd gesteld of ik scriba wilde worden, was mijn eerste reactie: “Nee joh, dat is niks voor mij, dat ligt mij helemaal niet!” De reden dat ik toch “ja” heb gezegd, is omdat God mij duidelijk maakte, dat Híj dacht, dat ik dat werk goed kon doen en dat Hij mij daarvoor de kracht, wijsheid en talenten geeft. Ik heb gevraagd of ik de zegen van God mocht ontvangen, om daarmee aan te geven, dat ik die ook nodig heb! Ik kan dit niet in eigen kracht, maar heb Gods hulp en zegen daarbij nodig.

Proberen we niet allemaal Jezus na te volgen met vallen en opstaan? Zijn we daarin niet gelijk? Zoals Paulus ook zegt in Galaten 3: “Want door het geloof in Christus Jezus bent u allen kinderen van God. (…)  Er zijn geen Joden of Grieken meer, slaven of vrijen; mannen of vrouwen – u bent allen één in Christus Jezus.”  We worden allemaal, mannen én vrouwen geroepen om onszelf als een levend, heilig en God welgevallig offer in Zijn dienst te stellen. Als we als kerk daar meer werk van zouden maken (en de rest van Romeinen 12, zou er mijns inziens heel wat minder haarkloverij zijn.

Tot slot nog dit: Jezus was NIET gereformeerd of hervormd, evangelisch, baptist of vrijgemaakt, maar Joods, zonder ‘ambt’ zoals wij dat kennen, maar mét een roeping en opdracht. En Hij was niet bang om buiten de geijkte paden te lopen en plaatste mensen niet in hokjes. Dat geeft toch te denken.

(dit artikel is ook verschenen in het ND van 26 juni 2017)